Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG3398

Datum uitspraak2008-11-05
Datum gepubliceerd2008-11-05
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200802236/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 8 maart 2007 heeft het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (hierna: het college) de aanvraag van [appellant] om een ontheffing voor het aanbrengen van beschoeiing rondom een steiger bij het perceel [locatie] te Zaandam afgewezen.


Uitspraak

200802236/1. Datum uitspraak: 5 november 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te Zaandam, gemeente Zaanstad, tegen de uitspraak in zaak nr. 07/5841 van de rechtbank Haarlem van 15 februari 2008 in het geding tussen: [appellant] en het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. 1. Procesverloop Bij besluit van 8 maart 2007 heeft het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (hierna: het college) de aanvraag van [appellant] om een ontheffing voor het aanbrengen van beschoeiing rondom een steiger bij het perceel [locatie] te Zaandam afgewezen. Bij besluit van 17 juli 2007 heeft het college het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 15 februari 2008, verzonden op 18 februari 2008, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen per faxbericht op 28 maart 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brieven van 18 april 2008 en 19 mei 2008. Het college heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 oktober 2008, waar het college, vertegenwoordigd door P. Horsmeijer, werkzaam bij het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, is verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 15 van de Keur Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2006 (hierna: de Keur) is het verboden in, op, onder of boven waterstaatswerken: a. werkzaamheden te verrichten; b. werken of opgaande houtbeplantingen aan te brengen of te hebben; (…). Ingevolge artikel 29 van de Keur kan het college ontheffing verlenen van de verbodsbepalingen in artikel 15. 2.2. Het college heeft aan de in bezwaar gehandhaafde afwijzing van de aanvraag ten grondslag gelegd dat de door [appellant] gevraagde ontheffing in strijd is met het ter zake gevoerde beleid, zoals vervat in beleidsregels neergelegd in de notitie 'Zorg voor de Zaan' van 23 januari 1980 en het 'Handboek ontheffingen waterbeheer 2003'. Volgens dit beleid dient een beschoeiing te worden geplaatst op de kant van de sloot en mogen dempingen slechts worden uitgevoerd tot aan de zogenoemde normaallijn. De door [appellant] gewenste beschoeiing is voorzien voorbij de normaallijn. 2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank er ten onrechte aan is voorbijgegaan dat het college in zijn geval had moeten afwijken van zijn beleid. In dat verband wijst [appellant] op een door het college verleende ontheffing van 9 oktober 1998 voor een op palen in het water rustende aanbouw aan zijn woning. Omdat deze aanbouw over de normaallijn tot stand is gebracht, is het voor hem niet meer mogelijk om een beschoeiing op de normaallijn aan te brengen. Om zijn woning evenwel te kunnen beschermen tegen schade ten gevolge van afkalving voor golfslag, is het volgens hem noodzakelijk om beschoeiing voorbij de normaallijn aan te brengen. Verder verwijst hij naar een ontheffing die in 1991 aan de eigenaar van het aangrenzende perceel is verleend voor het aanbrengen van beschoeiing en het dempen van water buiten de normaallijn. Hiermee is volgens [appellant] ten aanzien van zijn aanvraag een precedent geschapen. 2.3.1. Het betoog faalt. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de door [appellant] gestelde schade ten gevolge van golfslag geen bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht vormt op grond waarvan het college van zijn beleid had moeten afwijken. Daartoe heeft de rechtbank terecht overwogen dat de omstandigheid dat het plegen van onderhoud aan de woning wordt bemoeilijkt door de met de ontheffing van 9 oktober 1998 gerealiseerde aanbouw, te wijten is aan [appellant] eigen keuze om ter plaatse een niet-demontabele steiger aan te leggen. Verder acht de Afdeling van betekenis dat het, zoals het college onweersproken heeft gesteld, voor [appellant] niet onmogelijk is om ter voorkoming van de gestelde schade beschoeiing aan te brengen op de bestaande oeverlijn onder de steiger. Het door [appellant] gestelde precedent leidt evenmin tot het oordeel dat het college van zijn beleid had moeten afwijken, omdat de overgelegde ontheffing dateert van ver vóór het thans geldende Handboek ontheffingen 2003. 2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat. w.g. Konijnenbelt w.g. Van Meurs-Heuvel lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 5 november 2008 47-496.